Het contingentiebewijs
Een beknopte geschiedenis van het bewijs:
In het scholastieke tijdperk, formuleerde Thomas van Acquino het contingentie bewijs, hij volgde daarin Aristoteles door te beweren dat er iets moet zijn om te verklaren waarom het heelal bestaat. Aangezien het denkbaar is dat het heelal, onder andere omstandigheden niet zou bestaan (contingentie), moet haar bestaan een oorzaak hebben. Niet zomaar een ander contingent ding, maar iets dat noodzakelijk bestaat, iets dat moet bestaan opdat er andere dingen zouden kunnen bestaan. Met andere woorden, zelfs als het heelal altijd al heeft bestaan, dan nog dankt zij haar bestaan aan een on-veroorzaakte oorzaak. Het contingentiebewijs van Thomas van Acquino liet de mogelijkheid van een universum zonder begin toe. De Duitse filosoof Gottfried Leibniz stelde een gelijkaardig bewijs op. Hij maakte hiervoor gebruik van het beginsel van de toereikende grond of voldoende reden.
“Misschien heb je er nog nooit bij stilgestaan, maar in ons dagelijks leven en in de wetenschap komen we voortdurend allerlei situaties tegen, en steeds blijkt dat we dan voldoende redenen kunnen aanwijzen voor het optreden ervan. Stel bijvoorbeeld dat er aan de overkant van de straat een blauwe auto staat. Daar is een goede reden voor, bijvoorbeeld dat de eigenaar die auto daar heeft geparkeerd. Dit geldt niet alleen voor situaties, maar ook voor ware beweringen. Er moet een voldoende reden of verklaring zijn voor de waarheid ervan. Als er inderdaad een blauwe auto aan de overkant van de straat staat, dan is de bewering 'Er staat aan de overkant van de straat een blauwe auto' waar. En voor de waarheid ervan is inderdaad een voldoende reden, zoals we zagen. Dat er voor iedere situatie of ware bewering een voldoende reden of verklaring moet zijn, noemt Leibniz het beginsel van voldoende reden.” |
Het bewijs:
1.
Alles wat bestaat heeft een verklaring van zijn bestaan,
ofwel in de noodzakelijkheid van de eigen natuur of in een externe oorzaak.
2. Als het universum een verklaring van zijn bestaan heeft, dan is die verklaring God.
3. Het universum bestaat.
4.
Daarom heeft het universum een verklaring van zijn
bestaan.
5. Daarom is de verklaring van het bestaan van het universum God.
Het citaat:
“De kosmos verzinkt in de afgrond van het niets, tenzij, voorbij deze oneindige keten van contingente zaken, iets het ondersteunt”[251] |