1.
Alles wat bestaat heeft een verklaring van zijn bestaan,
ofwel in de noodzakelijkheid van de eigen natuur of in een externe oorzaak.
Volgens premisse 1, bestaan er twee soorten zaken:
Zaken die noodzakelijkerwijs bestaan en zaken die worden geproduceerd door een
externe oorzaak.
Voor zaken die noodzakelijkerwijs bestaan, is het onmogelijk om niet te bestaan. Sommige wiskundigen denken dat getallen, verzamelingen, en andere wiskundige entiteiten op deze manier bestaan. Ze zijn niet veroorzaakt door iets anders, ze bestaan gewoon noodzakelijkwijs. Als God bestaat, bestaat hij ook noodzakelijkerwijs.
Daartegenover staan de contingente zaken. Deze zaken bestaan niet noodzakelijkerwijs, Ze bestaan omdat er iets anders ze heeft geproduceerd of ‘verwekt’. Fysieke objecten zoals mensen, walvissen, auto’s, planeten en sterrenstelsels, behoren tot deze categorie.
Voor zaken die noodzakelijkerwijs bestaan, is het onmogelijk om niet te bestaan. Sommige wiskundigen denken dat getallen, verzamelingen, en andere wiskundige entiteiten op deze manier bestaan. Ze zijn niet veroorzaakt door iets anders, ze bestaan gewoon noodzakelijkwijs. Als God bestaat, bestaat hij ook noodzakelijkerwijs.
Daartegenover staan de contingente zaken. Deze zaken bestaan niet noodzakelijkerwijs, Ze bestaan omdat er iets anders ze heeft geproduceerd of ‘verwekt’. Fysieke objecten zoals mensen, walvissen, auto’s, planeten en sterrenstelsels, behoren tot deze categorie.
“Leibniz is op zoek naar waarom iets bestaat, en als iets noodzakelijk bestaat, is die vraag niet moeilijk te beantwoorden. Het kan onmogelijk niet bestaan, daarom bestaat het. Hoe zit dat nu met iets dat contingent bestaat? Dat had er net zo goed niet kunnen zijn. Maar ook nu lijkt een antwoord eenvoudig te vinden. Een contingent ding bestaat omdat het is veroorzaakt. Zo bestaan tafels en stoelen omdat ze in een fabriek geproduceerd zijn, evenals de computer waarop ik dit hoofdstuk schrijf en de auto waarin ik rijd. Voor elk contingent ding kunnen we uitleggen waarom dat ding bestaat door de externe oorzaak ervan te achterhalen. En die is meestal snel gevonden.” |

Als je goed
over premisse 1 nadenkt, lijkt het
absurd om die te ontkennen. Stel je voor dat je een wandeling aan het maken
bent door het bos en je bemerkt een bal op de grond. Je zal
jezelf natuurlijk afvragen hoe het
komt dat die bal daar ligt. Als nu je wandel-partner tegen je zegt: “Je moet echt niet wakker liggen van die bal,
die bal bestaat gewoon zonder enige verklaring, als bruut feit!” zou je
ofwel denken dat hij gek was of dat hij gewoon wilde voortmaken. Niemand zou zijn
reactie, dat de bal gewoon bestaat zonder verklaring als bruut feit, ook maar
een beetje ernstig nemen. Stel nu dat de grootte van de bal in dit verhaal de
grootte van een auto betreft. Zou dat iets teniet doen aan de vraag naar een
verklaring? Stel dat de bal de grootte heeft van een huis. Hetzelfde probleem
blijft. Stel dat het de grootte van een continent of een planeet heeft.
Hetzelfde probleem. Stel dat de bal de grootte van het universum heeft. Nog
altijd hetzelfde probleem. Het vergroten of verkleinen van de bal heeft geen
invloed op de vraag naar een verklaring van die bal.

Men zou hier
onmiddellijk tegen kunnen inbrengen dat, premisse
1 alleen geldt voor alles in het universum, niet voor het universum zelf.
Alles in het universum heeft een verklaring, maar het universum zelf heeft geen
verklaring.
Een dergelijke reactie begaat ‘de taxi drogredenering’ (taxicab fallacy). De negentiende-eeuwse atheïstische filosoof Arthur Schopenhauer toonde op humoristische wijze aan dat je premisse 1 niet zomaar, als een taxi kunt verlaten wanneer je eenmaal bent aangekomen op je gewenste bestemming! Je kunt niet zeggen dat alles een verklaring heeft van zijn bestaan en dan opeens het universum vrijstellen. Het zou arbitrair zijn om te beweren dat het universum een uitzondering is op die regel.
De atheïst kan natuurlijk als laatste mogelijkheid beweren dat ons universum noodzakelijkerwijs bestaat. Freddy Mortier formuleert dit als volgt:
Een dergelijke reactie begaat ‘de taxi drogredenering’ (taxicab fallacy). De negentiende-eeuwse atheïstische filosoof Arthur Schopenhauer toonde op humoristische wijze aan dat je premisse 1 niet zomaar, als een taxi kunt verlaten wanneer je eenmaal bent aangekomen op je gewenste bestemming! Je kunt niet zeggen dat alles een verklaring heeft van zijn bestaan en dan opeens het universum vrijstellen. Het zou arbitrair zijn om te beweren dat het universum een uitzondering is op die regel.
De atheïst kan natuurlijk als laatste mogelijkheid beweren dat ons universum noodzakelijkerwijs bestaat. Freddy Mortier formuleert dit als volgt:
“Het universum staat op zichzelf en is van niets afhankelijk behalve zichzelf.”[252] |
Het universum bestaat dan door de noodzakelijkheid van de eigen natuur.
Voor de atheïst, kan het universum zo dienen als een soort van God-substituut
dat gewoon noodzakelijkerwijs bestaat. Dit is een erg radicale stap voor de atheïst
om te nemen. De reden waarom niet veel atheïsten staan te popelen om dit
alternatief te omhelzen is duidelijk. Als we kijken naar het universum, lijkt
niets in dit universum noodzakelijkerwijs te bestaan. Sterren, planeten en
straling zijn allemaal zaken die er evengoed niet hadden kunnen zijn. Ook de
elementaire deeltjes, op dit moment zijn het quarks, waar alle materie uit
opgebouwd is, bestaan niet noodzakelijk. Ons Universum is slechts een
verzameling van deze deeltjes, die zich op een bepaalde wijze gearrangeerd
hebben. Het ligt voor de hand dat een andere verzameling van elementaire deeltjes had kunnen bestaan, of dat er andere soort van elementaire deeltjes
had kunnen bestaan of dat het universum slechts één seconde had bestaan. En uiteindelijk had ons universum ook eenvoudigweg niet
kunnen bestaan.
“I'm afraid this is one of those cases where philosophers are looking for any academic loophole in an argument rather than weighing realistic alternatives (rather like avoiding the cosmological argument by denying that anything exists). |
Nog een tegenwerping is de stelling dat een oneindige reeks contingente dingen kan bestaan en er dus geen verklaring meer nodig is.
“Een veelgehoorde tegenwerping is dat er misschien wel een reeks van oneindig veel contingente dingen bestaat, waarbij ieder ding uit de reeks veroorzaakt wordt door zijn voorganger. In dat geval is er een voldoende verklaring voor het bestaan van elk contingent ding en hoeven we dus helemaal geen beroep op een noodzakelijk bestaande grond te doen. Deze tegenwerping mist echter volledig het punt van Leibniz' argumentatie. We zoeken namelijk naar een verklaring voor het gegeven dat er überhaupt contingente dingen zijn en dan is een oneindige reeks van contingente dingen introduceren niet afdoende. De vraag blijft immers waarom de hele reeks van contingente dingen eigenlijk bestaat. Die hele reeks had er toch niet hoeven zijn? Ook als er zo’n oneindige reeks is, blijft de vraag dus wat de verklaring ervan is. Leibniz' argument houdt daar dan ook al rekening mee. De noodzakelijk bestaande grond is immers de grond van alle contingente dingen, en dus ook van alle oneindige reeksen daarvan, mochten die bestaan.” |